PLM 4415-4429 | SNCF 140B1

Fabrikant: Societé de La Meuse, Luik
Bouwjaar: 1909 - 1911
Fabrieksnummers: 2295 - 2309
Aantal gebouwde exemplaren: 15
Gebouwd voor: Compagnie des chemins de fer de Paris à Lyon et à la Méditerranée ( PLM )
Bedrijfsnummers: 4 415- 4 429
Serie: 140 PLM 4295-4499
Vanaf 1937 : Société Nationale des Chemins de fer Francais ( SNCF )
Vanaf 1937: SNCF 5-140 B1-205
Maximale keteldruk: 16 bar
Verwarmd oppervlakte: 175,47 m2
Verwarmd oppervlakte oververhitter: 62,64 m2
Bedrijfsvaardig gewicht: 74 ton ( exclusief tender )
Asdruk: 14,8 ton
Asindeling: 1'Dhv4
Maximale snelheid: 85 km/u
Tractie details: 4 Cilinder compound systeem
Stoomverdeling volgens Walschaerts
Diameter en slaglengte zuigers: 380 x 650 mm ( hoge druk )
600 x 650 mm ( lage druk )
Serie indienst: Vanaf 1909
Serie uitdienst: 1958 - 1961

Voor het snel goederen verkeer ( denk hierbij aan goederenvervoer van levende of bederfelijke waren ) ontwierp de PLM in eigen beheer een "snel lopende " goederenlocomotief die ook ingezet kon worden als locomotief voor personentreinen in bergachtig gebied. De PLM wenste dat deze grote serie van 205 machines, genummerd van 4 295 tot en met 4 499, in een betrekkelijke korte tijd van 3 jaar operationeel ingezet moest kunnen worden. Daarom werd besloten om deze serie door meerdere fabrikanten te laten bouwen. 

Ateliers d’Arles 1911 - 1912 No"4 295 - 4 309
SchwartzKopff Berlin 1909 - 1911 No: 4 370 - 4 399
Henschel Kassel 1909 - 1910 No: 4 400 - 4 414
Société de La Meuse 1909 - 1911 No: 4 415 - 4 429
Fives-Lille 1909 - 1912 No: 4 350 - 4 369 / 4 430 - 4 449
Franco-Belge 1909 - 1911 No: 4 450 - 4 469
Société Française de Constructions Mécaniques 1909 - 1912 No: 4 305 - 4 349 / 4 470 - 4 499

Het waren typische PLM locomotieven welke te herkennen waren aan een taps toelopend machinistenhuis, wat overigens de mode was rond 1909 -1910. De ketel, voorzien van een vuurkist patent Belpaire was bij de eerste serie locomotieven niet voorzien van oververhitter. De locomotieven waren uitgevoerd als een 4 cilinder compound locomotief voorzien een schaarbeweging patent Walschaerts. De asdruk werd laag gehouden zodat deze locomotieven ook ingezet konden worden op nevenspoorlijnen. Om die zelfde reden werden ze afgeleverd met een 3-assige tender, zodat de machines ook gedraaid konden worden op draaischijven met een kleinere diameter zoals deze op de nevenspoorlijnen voorkwamen. In hun PLM periode werden ze over het volledige netwerk ( van Parijs tot aan de Middellandse Zee ) ingezet. De locomotieven werden in een groene kleur afgeleverd.

Gedurende hun leven bij de PLM kregen de machinis die nog niet a fabriek waren voorzien van een oververhiiter deze alsnog. Naderhand, vanaf de jaren 1930 is deze oververhitter vervangen door een ander type met een groter verwarmd oppervlakte. Sommige machines kregen in dezelfde periode een grotere, 4-assige tender.

In april 1937 werden de Franse spoorwegen genationaliseerd tot SNCF en werd de serie opgedoopt tot serie 5-140 B1-205, waarvan 140 staat voor de asindeling van de locomotief naar Engels voorbeeld ( welke ook door de Franse spoorwegen werd gehanteerd ). De machines kregen een zwarte kleurstelling met rode biezen en werden gestationeerd in het Franse deel van de Alpen. Hier werden ze ingezet in bijna alle voorkomende treindiensten. Vanaf 1958 wordt deze serie gefaseerd uit dienst genomen en voor sloop verkocht. Helaas is geen enkele vertegenwoordig van deze serie bewaard gebleven. De locomotieven zullen aan de verwachting hebben voldaan, daar er geen opmerkingen of bijzonderheden te vinden zijn.

Toch zijn er bij het tot stand komen van dit artikel een aantal tegenstrijdigheden gevonden.

  • La Meuse zelf spreekt van over bouwjaar 1909 voor de door La Meuse gebouwde machines. Doordat dzee locomotieven een aansluitende fabrieksnummers hebben zou dit kunnen kloppen.
  • Diverse Franse publicaties stellen dat de door La Meuse gebouwde locomotieven tussen 1909 en 1911 zijn gebouwd en dat La Meuse voor deze serie aansluitende fabrieksnummers heeft gereserveerd, ongeacht bouwjaar.
  • La Meuse zelf vermeld dat de door haar gebouwde locomotieven a fabriek zijn voorzien van oververhitter terwijl Franse publicaties vermelden dat de door La Meuse gebouwde locomotieven tussen 1914 en 1918 zijn voorzien van oververhitter.